Het Rubensstandbeeld
Een van de meest populaire ontmoetingsplaatsen in Antwerpen is het Rubensstandbeeld op de Groenplaats. Vroeger was die het Groen Kerkhof, omdat hier de arme mensen begraven werden die zich geen stenen zerk konden verloorloven, maar wees gerust: de lichamen zijn al lang weggehaald en nu zal je alleen maar auto’s onder je voeten vinden.
Het beeld is een werk van de Antwerpse beeldhouwer Willem Geefs en was bedoeld om de 200ste verjaardag van het overlijden van Rubens te vieren in 1840. Geefs kreeg het beeld niet tijdig klaar en besloot een plaasteren kopie te gieten en die in bronskleur te schilderen. Bij het transport naar het Steenplein, waar het beeld oorspronkelijk bedoeld was viel het beeld van de wagen in gruizelementen. Uiteindelijk was het drie jaar later, in 1843, dat het beeld geplaatst werd op de Groenplaats. Opnieuw verliep een en ander niet vlekkeloos: het had hard geregend en de grond was doorweekt en een wiel van de kar slipte weg in wat waarschijnlijk ooit een graf was geweest. Rubens lag opnieuw tegen de vlakte, alleen was hij nu van brons gemaakt en hij overleefde de val.
Greefs portretteerde Rubens in zijn drie dimensies: als een gentleman, als een diplomaat en als schilder, en blijkbaar wilde hij meer de nadruk leggen op de eerstgenoemde aspecten dan op het artistieke: zijn palet ligt achter zijn voeten, naast een tas met een stapel documenten. Veel opvallender is de rijke kleding. Dit is duidelijk niet zomaar iemand, die is een belangrijk persoon. De zelfzekere houding, met de linkerhand heel ontspannen op zijn degen, en de rechterhand uitnodigend uitgestrekt, alsof hij ons uitnodigt in de stad en ook wel om een kijkje te nemen in de kathedraal achter hem, waar een paar van zijn meesterwerken bekeken kunnen worden.
Rubens kijkt niet naar die werken, en hij kijkt ook niet naar zijn huis en zijn atelier, in de plaats daarvan kijkt hij pal zuid. Misschien kijkt hij naar Italië, waar hij zich in de schilderkunst perfectioneerde, zoals prof. J. Claes suggereert in zijn boek “Van Mensen en Steden”.